woensdag 2 april 2014



Onderdeel 1

Hoofdstuk 4: Gestaltwetten

  Gestalt = eenvoud

Het kenmerk van Gestalt is eenvoud. Groeperen van visuele informatie zorgt voor de broodnodige eenvoud en ordent de wereld om ons heen. Hierdoor krijgt men een lagere ‘breinbelasting’. Edward Boring: Er bestaan ongeveer 114 Gestaltwetten. Een klein deel hiervan is toe te passen op visuele normen. Rob van Es bespreekt de Gestaltwetten als sorteerregels.




Zevental regels bij sorteren: Tabel 4.1, bladzijde 52.
Sorteren is een van de belangrijkste functies van de Gestaltwetten. Veel sorteer regels passen we onbewust vele malen per dag toe. Gestaltwetten staat niet op zichzelf: ze versterken elkaar en vullen elkaar aan. Sommige wetten zijn ‘sterker’ dan anderen, d.w.z. dat ze een sterkere visuele impact hebben.

Wet van voorgrond en achtergrond.
- ‘We organiseren onze waarnemingen door voor-en achtergrond van elkaar te onderscheiden.’

De Deense psycholoog Edgar Rubin (1886-1951) was de eerste die de figure-ground-fenomeen onderzocht.  Het idee komt erop neer dat van een afbeelding sommige onderdelen een prominente rol  spelen (de figures) en dat andere naar de achtergrond worden verdrongen (de ground). De afbeelding wordt daardoor als het ware in 2 delen gesplitst.

4.3 Wet van eenvoud
Alles wat niet belangrijk is weg laten, hierdoor hoeft je brein minder te 'scannen' en zie je meteen wat belangrijk is. Het ‘less is more’ principe. Dankzij deze wet zien bepaalde websites er rustiger en overzichtelijker uit dan anderen, kijk bijvoorbeeld naar het verschil tussen nu.nl en de telegraaf.nl.

4.4 Wet van nabijheid
Bij de wet van nabijheid is het van belang deze op de juiste manier toe te passen. Zodat je misverstanden kunt uitsluiten. Als je bijvoorbeeld het bijschrift van een foto niet naast de foto zet wordt dit erg onduidelijk. Maar ook bijvoorbeeld een titel van een artikel als ‘An Interview with Don Norman’ zet dan daar direct naast een plaatje van Don Norman. Vrijwel iedereen legt dan de link dat de persoon op de afbeelding Don Norman is.
In het kort betekend de wet van nabijheid dus gewoon dat je aan elkaar gelinkte objecten ook direct naast elkaar plaatst, hierdoor ontstaat er geen verwarring.

4.5 Wet van overeenkomst
Definitie: Elementen die op elkaar lijken, worden als groep waargenomen. Elementen die veel van elkaar verschillen, worden als aparte elementen waargenomen.
Andere namen voor deze wet: Wet van overeenkomstigheid / Law of symilarity

Kijk bijvoorbeeld naar je eigen NRC bijlage, je advertentie zal totaal andere kleuren bevatten dan de rest van je artikel. Zo zie je dat die advertentie niks met het verhaal te maken heeft. Zolang alles in dezelfde kleuren, lettertypen en formaten (en nog veel meer) weergegeven wordt, linken veel mensen deze objecten aan elkaar.
De wet van overeenkomst is een van de belangrijkste Gestalt wetten, veel wetten zijn van deze wet afgeleid.

4.6
De wet van Symmetrie
De wet van Symmetrie is een subwet van de Wet van Overeenkomst.
Onze hersens houden van symmetrie, ook bij gezichten. Vaak worden 2 beelden die niet symmetrisch tegen over elkaar staan ook met photoshop bewerkt. Er zijn namelijk veel mensen die er niet van houden als 2 beelden tegen over elkaar scheef staan.
De wet van symmetrie luid daarom ook:
'Symmetrische beelden worden als eenheid ervaren,zelfs al staan ze op afstand van elkaar.'

4.7 Wet van gelijke achtergrond
Een overeenkomstige achtergrond kleur is de meest effectieve manier om voorwerpen te groeperen. Een slecht maar werkend voorbeeld zie je in het plaatje hieronder. Niemand zal denken dat de tekst met de witte achtergrond bij de tekst rechts met gele achtergrond hoort.
 
4.8 Wet van gelijke bestemming
Deze wet is vooral van belang bij bewegende beelden. Objecten die dezelfde kant op bewegen worden als eenheid gezien. Daarnaast zorgt beweging voor meer focus dan stilstand. De video van een stil hangende camera is ook minder interessant dan wanneer de camera beweegt en verplaatst van locatie.

4.9  Wet van geslotenheid
De wet van geslotenheid wordt in het algemeen het slechts begrepen en uitgelegd. Op internet en in boeken wordt het verschillend uitgelegd en dat is ook logisch. Er zijn verschillende opvattingen over mogelijk zijn. Daarom wordt deze wet opgedeeld in 2 verschillende wetten: de Wet van ingeslotenheid en de Wet van het ingevulde hiaat.

4.10 Wet van ingeslotenheid
wet van ingeslotenheid: voorwerpen omrand door een lijn worden als geheel gezien. Voorwerpen van elkaar gescheiden door een lijn als aparte elementen waargenomen.
Alles heeft te maken met hoe je de lijnen maakt soms moet je witte lijnen zetten voor duidelijkheid. Bij anderen afbeeldingen is dit niet nodig omdat je hersenen dat zelf doen.
Deze vorm van Gestalt – iets zien wat er eigenlijk niet is – heeft alles te maken met de tweede interpretatie van de Law of Closure; de Wet van het ingevulde hiaat

4.11 Wet van het ingevulde hiaat
We hoeven niet altijd alles precies in beeld te brengen. Onze hersenen zijn slim genoeg om verbanden te leggen en vormen  ‘af te maken.’ Dingen die er niet zijn worden door onze hersenen ingevuld zodat er toch een logisch verband ontstaat. Kijk bijvoorbeeld naar het logo van een rolstoel toilet, daar zie je niet het hele wiel in de rolstoel. Maar toch weten onze hersenen dat er een rolstoel bedoelt wordt, dat de cirkel eigenlijk rond hoort te zijn.

4.12 Wet van continuïteit

Word ook wel de wet van goede continuïteit en wet van lineariteit genoemd. Als dingen op 1 lijn uitgelijnd zijn, lijken ze vaak bij elkaar te horen. Wanneer dingen op een rij staan leggen mensen vaak de link tussen de verschillende afbeeldingen of teksten. We lezen namelijk van links naar recht en van boven naar beneden. Verder bekijken we informatie vaak het liefst met de klok mee, bedenk dus waar je het belangrijkste deel plaatst.

4.13 Wet van ervaring
Niet altijd alles hoeft een uitleg te hebben, dat zie je bij deze wet goed terugkomen. Veel symbolen verwijzen naar de functie die ze hebben en daardoor weet de bezoeker van bijvoorbeeld een website waar hij moet drukken. Mensen weten door ervaring wat er gebeurd als je op het ‘>’ knopje drukt. Wat er gebeurd als je op een link drukt of wat er gebeurd als je op het logo van een bedrijf drukt.

4.14 Gestalt als totaalbeleving
Gestaltwetten moeten er voor zorgen dat domme of onhandige fouten worden vermeden. De wetten mogen echter nooit het creatieve proces in de weg staan. Gestaltwetten versteken elkaar en vullen elkaar aan. Sommige wetten zijn sterker dan andere.
Gestaltwetten gelden niet alleen voor beeldtaal, maar staan voor de 'totaalbeleving'. Alle zintuigen werken mee aan het verwerken van informatie.


Hoofdstuk 5: Semiotiek

Dingen die een betekenis dragen worden door semiotici tekens genoemd. In alles om ons heen zijn tekens te vinden. Iets mag een teken genoemd worden als het waarneembaar is en iets vertegenwoordigt wat niet aanwezig is. Zo vertegenwoordigt bijvoorbeeld een letter een klank.

Om een teken te kunnen begrijpen moet je wel de code kennen. Je moet op de hoogte zijn van de afspraken rondom dat teken. Niet iedereen is zich altijd bewust van alle tekens die zich om ons heen bevinden. Vaak worden we ons hier pas van bewust als we het teken nodig hebben voor iets wat we willen of als we nieuwsgierig zijn naar de betekenis van een teken.

Het komt vaak voor dat de betekenis van een teken afhankelijk is van de plaats, de omgeving of de context waar je het teken treft. Zo heeft bijvoorbeeld een verkeersbord met een man en een kindje bij een oversteekplaats, een hele andere betekenis dan als een soortgelijke afbeelding in een fotoboek zou staan.

Door combinaties met andere tekens krijgen tekens vaak hun belangrijkste betekenis. Ook deze combinaties gaan meestal via codes en afspraken. De semiotiek gaat er vanuit dat betekenissen ook voor een belangrijk deel via tegenstellingen tot stand komen. Zo heeft ‘rijk’ bijvoorbeeld alleen een betekenis omdat er ook ‘arm’ bestaat.

Een teken zet ook aan tot interpretatie. Het verwijst namelijk niet alleen naar een object, maar doet hier ook een uitspraak over. Zo wordt de kleur rood vaak geïnterpreteerd als gevaar.

De Amerikaan Charles Sanders Peirce is een van de grondleggers van de semiotiek. Peirce onderscheidt drie verschillende soorten tekens. Namelijk: iconische, symbolische en indexicale tekens. Dit onderscheid wordt nog steeds gebruikt.

Iconische tekens:
Een teken dat gelijkenis toont met iets anders is een iconische teken. Goede voorbeelden hiervan zijn foto’s, film en standbeelden. Wat je ziet lijkt heel erg op wat er is afgebeeld. Iconische tekens zijn breed en makkelijk toegankelijk.

Indexicale tekens:
De gelijkenis tussen een teken en een object is bij indexicale tekens veel minder belangrijk dan bij iconische tekens. Een teken is indexicaal als het een groot verband heeft met het object, zonder er op te lijken. Bijvoorbeeld bij een oorzaak-gevolgrelatie, een kenmerkrelatie of een deel-geheelrelatie. Zo weet je bijvoorbeeld als je rook ziet dat er ergens vuur moet zijn en als je voetstappen ziet dat er iemand gelopen heeft.

Symbolische tekens:
Het verband tussen object en teken is nog minder hecht bij symbolische tekens. Deze tekens hebben hun betekenis aan de hand van afspraken, regels of gewoontes. Zoals bijvoorbeeld bij het alfabet. Bij symbolische tekens staat het teken symbool voor het object. Je moet kennis hebben van de afspraken, regels of gewoontes om symbolische tekens te kunnen ontcijferen.

Roland Barthes heeft de theorie van de gelaagde betekenis ontwikkeld. Volgens Barthes hebben alle tekens altijd twee betekenislagen. Namelijk op denotatief en connotatief niveau.

Denotatie:
De eerste betekenislaag is de denotatie. Dit is het herkennen van wat je ziet. Het is de concrete betekenis. Ook dit is weer te verdelen in twee lagen. Namelijk primaire en secundaire denotatie. Primaire gaat om zaken als vorm, kleur, grootte, proporties, etc. De secundaire denotatie gaat meer om kennis die mensen delen. Bij een logo van een gele schelp denken veel mensen aan een oliegigant.

Connotatie:
Dit is de tweede betekenislaag. Connotatie draait om gevoelswaarde. Hier is vaak veel meer variatie binnen dan bij denotatie. Het gaat hierbij om associaties. Ook bij connotatie is er weer sprake van verschillende niveaus.
-          1e niveau = primaire of objectieve connotatie
-          2e niveau = secundaire of intersubjectieve connotatie
-          3e niveau = primaire of culturele connotatie
      gevoelens waarvan je verwacht dat veel mensen ze delen
-          4e niveau = secundaire of subjectieve connotatie
persoonlijke associatie


Hoofdstuk 6

Visuele retorica
Stelt de vraag naar de overtuigingskracht van beeld. Ook worden er middelen ingezet om te overtuigen. Een voorbeeld hiervan is; een afbeelding van een verminkte hand op een billboard rond de nieuwsjaarwisseling is niet neutraal informatief, maar wil de kijker een richting opsturen.

Het kikkerperspectief
Toont een letterlijke afbeelding. Het is als het ware naar iemand opkijken. Wanneer de president op een foto is afgebeeld en 2 mannen die ook erbij behoren worden zij kleiner afgebeeld dit heet het kikkerperspectief.

Pathos- zijn symbolen die appelleren aan positieven emoties.
Ethos- Een persoonlijkheid van de redenaar die deskundig, en sympathiek moet overkomen op het publiek om zijn rede geloofwaardig te maken.

Klassiek retorica: overtuigingskunst
Cizero- heeft vijf taken waaraan je moet voldoen:
Inventio- je kiest inhoud, argumenten, voorbeelden en anekdotes die passen bij je doel en publiek.
Kairios- perfecte timing, juiste omstandigheden en tijd.
Dispositio- je ordent alle inhoud en argumenten op een slimme manier.
Elocutio- je verwoordt die inhoud met veel gevoel voor stijl, met humor, of met bijzondere staaltjes taalgebruik, zoals vergelijkingen, herhalingen en woordspellingen.
Memoria- je maakt je vertrouwt met het verhaal door goed te oefenen-  let op dat de tekst goed loopt in een powerpoint.
Actio- tenslotte presenteer je de tekst. Je kunt de impact van je toespraak vergroten door oogcontact te houden met je publiek, door je goed stemgebruik, overtuigende houding en passende gebaren.
Evidentia- diegene die een verhaal verteld brengt het zo goed over naar het publiek waardoor, het lijkt dat het publiek  het voor ogen ziet en emotioneel erbij betrokken raakt.

Moderne retorica
De belangstelling van de retorica nam onder invloed van de opkomst van taalwetenschap in de negentiende eeuw af. Halverwege de twintigste eeuw nam ze weer toe. Een toenemende invloed van de media, fotografie, radio, televisie, de ontwikkeling van psychologie en de opkomst van vakken zoals marketing gingen hand en hand naar nieuwsgierigheid naar manieren waarop we mensen kunnen overtuigen.
Fascistische sprekers zoals Hitler waren buitengewoon effectief in het overtuigen van de massa.

Retorica en Beeld
Wie is de rhetor?
Met andere woorden wie is de spreker of de zender in de visuele communicatie.
In de klassieke retorica was dat duidelijk: de spreker was fysiek aanwezig en sprak voor zichzelf, voor zijn visie voor een persoon of zaak, of hij pleitte als advocaat voor een cliënt. In de visuele communicatie is dit soms onduidelijk. Soms is de rhetor de foto journalist die met de foto zijn verhaal illustreert en overtuigender maakt.
Soms is het de hoofd- of eindredacteur die het ondersteunend beeld heeft gekozen. Soms ook de instelling die de uitgaven verzorgd.

Wanneer leent beeld zich voor retorische analyse?
Retorica zijn bedoeld om te overtuigen van beelden op zich, zonder begeleidende tekst, afzender enzovoorts kun je niet altijd even makkelijk bepalen waarvan ze je proberen te overtuigen. De sturende elementen zoals oordelen, standpunten, adviezen, argumenten vinden we vaak in de tekst erbij of erin.

Is er aandacht?
Als de spreker zijn kunst verstaat, is er doorgaans bij zijn toespraak aandacht van het aanwezige publiek.

Ethos, pathos en logos in beeld
Ethos- Vergroot zijn geloofwaardigheid als hij direct of indirect naar zijn eigen kwaliteiten verwijst.
Er zijn tal van manieren waarop deze zijn eigen geloofwaardigheid of die van zijn boodschap probeert te vergrote om een overtuigender boodschap om te kunnen overbrengen. ( zoals bekende Nederlanders).
Door subtiele manieren te gebruiken kan een site ook als betrouwbaar worden ervaren. Dat komt door de inhoud, het gebruikte beeld, maar ook door de vormgeving, de gebruikte lettertypes en de kleuren.

Pathos- Heeft betrekking op het inspelen op de emoties van het publiek.
Pathos hoeft niet alleen te zitten in hetgeen wordt afgebeeld, maar kan ook bijvoorbeeld ook effect krijgen door de manier waarop de foto is uitgesneden of stijl.

Logos- Op de argumenten waarmee hij zijn publiek probeert te overtuigen.
Bij logos gaat het om rationele argumenten. Foto’s en illustraties kunnen door hun evocatieve kracht en het gevoel van realisme dat ze oproepen sterke argumenten vormen, bijvoorbeeld van een feitelijke toestand.
Bijvoorbeeld een foto van een demonstrerende massa. Een foto kan naast de waarschijnlijkheid ook de wenselijkheid van een situatie of voorstel ondersteunen en vaak gebeurt dit tegelijkertijd. Immers, een foto laat zien dat het er is (waarschijnlijkheid) en dat het moois is (wenselijkheid).

Kairos: het juiste moment
De spreker heeft geleerd om de boodschap precies in deze omstandigheden tijd de boodschap over te brengen. Voor de fotograaf is kairos dat hij van alle momenten precies dat ene goede kiest.

Klassieke stijlfiguren
Verbale stijlfiguren verdelen we onder in schema’s die herhaling (regelmatigheden) benadrukken, en tropen die onregelmatigheden benadrukken. Enkele voorbeelden van schema’s, die werken via herhalingen zijn rijm en alliteratie. Bij rijm “Onze haring is een openbaring” er is dan spraken van een herhaling van een eindklank. Bij alliteratie “Heerlijk Helder Heineken” is er sprake van een beginklank.

Schema’s: regelmatigheden
Rijm- kan in een slogan verwerkt worden, om een bepaald producten in een bepaald seizoen te presenteren. Zoals UNOX, zij laten beelden zien van de rookworst in het seizoen. Zo laten zij zien dat het weer tijd wordt voor een rookworst.

Verbo- picturaal schema- waarbij de tekst door het beeld wordt aangevuld.

Repetition- herhaling binnen een beeld. In beeld een herhaald stijlmiddel.

Contrast- opvallende tegenstelling duidelijk zichtbaar in een afbeelding.

Tropen: onregelmatigheden

Metafoor- verduidelijkt een object of idee door een beschrijving van iets anders met gelijke karakteristieke.
Het is een vergelijking wanneer een man iets als een leeuw heeft gedaan en een metafoor wanneer ik over een man zeg dat hij een leeuw is. Het atoom als zonnestelsel is een voorbeeld metafoor in beeld die ons toont dat de wereld op deze manier in elkaar zit.

Er kunnen verschillende vormen van metaforen worden onderscheiden. Bij substitutie bijvoorbeeld vervangen objecten of subjecten elkaar. Bij juxtapositie staan objecten of subjecten naast elkaar of worden ze met elkaar vergeleken. Bij hybridisatie tot slot fuseren objecten of subjecten een beeld. 

Synecdoche- Dit is het koepelbegrip van pras pro toto (waarbij een deel staat voor het geheel) en totum pro parte ( waarbij het geheel staat voor een deel)
Pras pro toto een voorbeeld hiervan is een man voor een herentoilet staat voor alle heren.
totum pro parte een voorbeeld hiervan is België heeft gewonnen van Nederland staat voor een overwinning van het Belgische voetbalelftal.

Personificatie- zaken of dieren worden als personen voorgesteld.

Hyberbool- stijlfiguur van de sterke overdrijving, soms in de vorm van beeldspraak of clichés.
Zoals Obama wordt met zeer grote oren afgebeeld. Komische effect.

Oxymoron- waarbij twee zaken tegelijkertijd worden gebruikt die elkaar tegenspreken.

Pastiche- nabootsing van het werk van een bekende acteur. Dit procedé dat een beroemde foto herkenbaar nagemaakt wordt en soms bewust aangepast, al dan niet met een humoristisch effect is populair onder illustratoren en fotografen.

Retorisch model

Welke 5 elementen behoren tot het model:

Fase 0 communicatieve situatie
Bepaal in hoeverre de communicatieve situatie duidelijk is.
Wie is afzender? Wie is de ontvanger? Welk medium?

Fase 1 inventio
Bepaal de keuze van wat in beeld is gebracht.
Is het een gedeelte uit een groter beeld? Welke elementen zijn dan weggelaten? Wordt hier een bepaald frame bevoordeeld?

Fase 2 dispostio
Bepaal de formele indeling van het beeld.
Hoe zijn hoofd- en bijzaken onderscheiden (groepering, vectoren, belichting, herhaling)?

Fase 3 elocutio
Bepaal de opvallende stijlmiddelen. Wordt er gebruik gemaakt van opvallende stijlmiddelen? Zoals repetitio, contrast, hyberbool, personificatie/ pars pro toto? En wat benadrukken deze stijlmiddelen?

Fase 4 ethos, pathos en logos
Bepaal in welke mate de drie overtuigingsmiddelen zijn ingezet. Langs welke weg probeert het beeld de kijker te overtuigen? Vooral via ethos ( geloofwaardigheid van de afzender), via pathos ( gevoel/ emotie) of via logos ( rationaliteit)?

Fase 5 slotonderdeel
Waarvan wil dit beeld je overtuigen en hoe effectief zijn de beeldmiddelen toegepast?

Framing- betekent letterlijk voorzien van een kader.
Drie kernwoorden die verband houden met framing zijn selectie, salience en spin.

Selectie-  wil zeggen dat in het proces van framing bepaalde zaken worden weergegeven en andere worden weggelaten. De vragen zijn dan: wat wordt weergegeven en wat niet en waarom wel en iets anders niet?

Salience- wil zeggen dat wat wordt weergegeven ook op een bepaalde manier opvallend, in het oog springend, wordt gemaakt. Cameravoering, kleurgebruik, perspectief, enz.

Spin- is het middel om iets een draai te geven waardoor je het onderwerp ( of jezelf en/of de ander) in een gewenst perspectief plaatst. Spin wordt ook wel gedefinieerd als het op- of afwaarderen van iets. De ideale plaats voor spin in een combinatie met beeld is het bijschrift.


Afbeeldingen bij Gestalt:

Wet van overeenkomst:

Wet van geslotenheid:


Wet van symmetrie:
Afbeeldingen bij Semiotiek:

Iconische tekens:


Symbolische tekens:


Indexicale tekens:




Afbeeldingen bij retorica:

Contrast:



Personificatie:

Oxymoron:

Geen opmerkingen:

Een reactie posten